Een experiment
Zijn hoofd vormde een punt op de kegelvormige zandhoop. We hadden hem ingegraven in onze zandbak, ons tweejarig broertje. Het was hilarisch. Zeker toen we een emmer over zijn hoofd plaatsten. Peter was helemaal verdwenen. Nog altijd moeten we er samen hard om lachen, mijn oudste broer van toen negen jaar, Peter en ik. Tegelijkertijd lopen de rillingen over mijn lijf. Hoe heftig moet het zijn, ingegraven, niet kunnen bewegen en vervolgens gaat het licht uit. Ik dacht altijd dat Peter blauw zag, de kleur van de emmer. Maar het zal donker geweest zijn.
Een perfect moment voor hem, denk ik, voor een reenactment van Descartes’ experiment, dat leidde tot het befaamde cogito ergo sum. Ik denk aldus ben ik. Onder die emmer met enkel je hoofd, om tot de conclusie te komen dat zintuigen ons tot foutieve wetenschappelijke routes verleiden. Ratio zou de route tot verlichting zijn. Niet de geur van het door zon verwarmde zand samengaand met die van hard plastic.
Toen we snel de emmer van zijn hoofd haalden, omdat onze verontruste moeder ons door haar reactie liet schrikken, waardoor we dachten dat haar grote ogen misschien iets met Peter en die emmer te maken hadden, bleek Peter in alle rust maar verbaasd rond te kijken. Althans, zo loopt volgens mijn geheugen ons experiment af, waar we samen in geraakten.
Als kind van acht, is het moeilijk om je in een ander te verplaatsen. Uitgangspunt lijkt het perspectief van het ‘ik’. We weten niet beter. Hoewel kinderen via hun ouders, leeftijdsgenoten, leraren en een soep van ervaringen, genen, sociaal-cultuurhistorische context en een saus van contingentie toch ook zouden moeten weten dat een andere persoon een andere beleving kan hebben. En als ze wat ouder worden, moeten weten dat die andere beleving medebepaald wordt door medemensen, door andere ‘ikken’. Ik ben door mijn broer Peter ‘verPeterd. Hierdoor ben ik waarschijnlijk juist mijzelf, zou je kunnen zeggen. Een meerstemmig zelf.
Rede & twijfel
Descartes had de eerbiedwaardige ambitie om al zijn aannames in twijfel te trekken. Om tot een heldere wetenschappelijk theorie te komen kon hij niet verder denken vanuit een reeds bestaand gedachtengoed. Het moest opnieuw, fundamenteel. Zijn enigszins socratische methodische twijfel werd echter enkel in praktijk gebracht als deze niet zijn geloof raakte of Descartes zelf in gevaar zou brengen. Een begrijpelijke paradox, we kunnen of durven vaak niet alles te bevragen. Dat komt misschien wel door belangen en invloeden van onze medemensen. We zijn niet alleen op de wereld. We kunnen daarbij ook niet buitenom ons menszijn denken. De wetmatigheden die de uitmuntende wiskundige wetenschapper via de rede tot ‘absolute regels’ wil herleiden zijn onze ménselijke wetmatigheden. Het zijn theorieën. Hoewel die theorie wel hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de Cassini, die ons tot de ringen van Saturnus brengt.
Descartes zou in zijn leven vaak in een lege kamer met een kacheltje gezeten hebben, om onder meer zijn Verhandeling over de methode te schrijven. Dit om de rede op een juiste manier te leiden. In zo’n kamertje kom je nogal snel tot een ‘denkbeeldige’ loop van gedachten, denk ik. Componist Alvin Lucier neemt in 1970 in een kamer een tekst op die hij zelf uitspreekt. Titel: I am sitting in a room. [1]
De tape-opname wordt opnieuw afgespeeld en tegelijkertijd opgenomen. Dit herhaalt Lucier steeds weer. De resonantie van het geluid in de lege kamer vervormt de tekst van enkele heldere zinnen naar harmonieuze en in elkaar grijpende trage abstracte tonen. Makers van het stuk: Lucier, electronica, de tape, een lege kamer. Descartes zocht de ontsteker voor verlichting, maar ik vraag me af of hij niet begreep dat hiervoor een hele samenleving nodig is.
Van ego naar geo
Omdat denken het enige zekere is dat hij ervaart, plaatst Descartes dit denken in het centrum van weten. Een denkend ik. Uit deze uitspraak is te herleiden dat enkel logocentrisme en rationeel denken betrouwbare grond zou zijn om tot een universele uitspraak te komen over wie of wat we zijn. Dat dit denkend wezen een mens is, onderdeel van een natuurlijk evolutionair proces, wordt niet bevraagd. De ambitie om tot zekerheid of universaliteit te willen komen zonder verkenning van de relaties tot het andere lijkt me problematisch. Ik weet dat Descartes gedachtegoed uit het begin van de zeventiende eeuw stamt.
Maar als ik om me heen kijk vermoed ik – maar goed, hoe betrouwbaar is dat – dat veel mensen nog steeds zichzelf in het centrum van de wereld plaatsen. En dit ego is een mens die de zelfbenoemde natuur beheerst. Volgens mij is het tijd om dit gedachtegoed opnieuw in twijfel te trekken. Naast een functionele orde die de boventoon lijkt te voeren, kunnen wetenschap en symboliek ons helpen met het formuleren van alternatieven.
Terug naar de zandhoop met blauwe emmer. De plastic blauwe emmer kunnen we zien als een handig instrument waarmee we water kunnen halen. Een functioneel object. We kunnen er ook – zoals in Peters geval – een hoofd mee beschaduwen. Maar als we de emmer als natuurkundig fenomeen beschouwen. Vanuit dat perspectief is de emmer opgebouwd uit deeltjes en uit veel niets. Het denken in de vorm van natuurwetmatigheden leidt dus tot een ander idee van de emmer. Volgens de op Object Oriënted Ontology gerichte filosoof Graham Harmen [2]
, kunnen we de emmer ook op een derde manier interpreteren: symbolisch. Zoals de emmer of prullenmand op ons beeldscherm waarin we digitaal afval gooien. De digitale emmer staat symbool voor de werkelijke afvalemmer waarin we energie vretende data kunnen deponeren. Deze digitale prullenbak bestaat naast wat data die de visualisatie van die emmer mogelijk maakt, vooral in de vorm van neuronen in ons hoofd. Het is een analogie, een verwijzing.
De emmer kan dus op verschillende wijzen geïnterpreteerd worden. En wat voor die emmer geldt, geldt ook voor het mannetje onder die emmer. Het zelf ‘Peter’. De functionele Peter wordt bijeengehouden door zijn positie in de samenleving en zijn verrichtte handelingen. Het is de kraanmachinist, de grappenmaker, de vader twee kinderen en de broer van de drie broers. De natuurkundige en biologische Peter is een steeds veranderend fenomeen waarvan we nu denken dat geen enkel deeltje in hem in het heden overeenkomt met dat van zo’n acht jaar geleden. Hoe je dan toch een geheugen construeert dat vanuit een continu ‘ik’ functioneert weten we nog niet zo goed. Maar Peter wordt pas compleet met zijn derde symbolische zijn, die van persoon tot persoon verschilt. Voor mij staat Peter symbool voor de liefde voor en van een broer. Maar dat kan natuurlijk niet gelden voor een collega van Peter. Symbolisch bestaan er dus meerdere Peters. Er líjkt echter slechts één Peter in deze wereld te zijn.
En dat geldt ook voor ons idee van natuur. Die natuur is namelijk een construct van de mens door de mens: groen en buiten ons. Natuur is echter verstrengeld met bijvoorbeeld ons neurobiologisch zelf, geërfd van voorouders, geërfd van voor-organismen. We zijn natuurlijk en leven onlosmakelijk samen met micro-organismen, planten, aarde, lucht, planeten. En ook ons ego is natuurlijk van aard. We dienen echter ook geo als onderdeel van ons natuurlijk zelf te zien.
In het westen leren we nu zo langzaamaan dat ons ego samenhangt met al het andere in en om ons. Het individu wordt hier en daar in de marges bevraagd. Het ondeelbaar geheel, geïsoleerd van al het andere dient echter plaats te maken voor oeroude gedachten als dat van Ubuntu. Het Afrikaanse Ubuntu kan ons bijvoorbeeld helpen om het zelf te decentraliseren. Ubuntu staat voor een onophoudelijke in beweging zijnde openbaring van het universum. Inderdaad andere taal dan die we hier in het Westen hanteren. Rechtsgeleerde Dorien van Norren [3]
formuleert het als volgt: “Ubu is ‘abstract Zijn’ (patronen) dat verbonden wordt met Ntu, ‘levenskracht Zijn’, die in een cyclus zichzelf vernietigen en vernieuwen. Ubuntu wordt in de volksmond gebruikt als ‘ik ben omdat wij zijn’. Dit is afgeleid van het spreekwoord ‘umuntu ngumuntu ngabantu’ (een persoon is een persoon via andere personen).” Hier staat niet het zelf centraal. Het zelf maakt onderdeel uit van een complexe cyclus van leven.
De constructie van het zelf is cultureel bepaald. Ook in Japan wordt het zelf in een veld van samenleven geplaatst. De Rotterdamse filosoof Henk Oosterling [4]
schrijft dat men in Japan geen woord heeft voor ik, maar spreekt vanuit Nin gen, dat tussenwezen betekent. Japanners begrijpen heus wel dat ze unieke wezens zijn, maar hechten eraan om niet zichzelf te noemen via het ik, maar om zich als deelgenoot te zien van een sociaal stelsel. Japan verwestert echter, waardoor ook daar de idee van een individueel ik wordt geconstrueerd. En zoals soms het Oosten verwestert veroostert het Westen. Feministische filosoof Rosi Braidotti [5]
borduurt verder op het gedachtengoed van filosoof Gilles Deleuze, die inspiratie haalde uit filosofisch gedachtengoed uit het Oosten [6]
. Braidotti legt de interactie tussen een subject en haar omgeving als volgt uit:
“Zij [subjectiviteit] is een gelijktijdig incorporeren van externe invloeden en een naar buiten treden met innerlijk affect. Het subject is een uiterst mobiele entiteit, een soort vleesgeworden ‘duur’, dat bestaat in en door een reeks van onderbroken transformaties en toch verbazingwekkend trouw blijft aan zichzelf.”
Tussenwezens
Laten we ons nu eens voorstellen dat we tussenwezens zijn. Een uniek organisme tussen andere organismen, medemensen en hemellichamen in, waarvan de grenzen vaag zijn. Dat is toch ook veel gezelliger. Mijn zelf is een natuurlijk wezen van menselijke aard, dat een mens wordt dankzij medemensen. En die mensen worden pas mens in een veld van andere eukaryoten (organismen met een celkern, waaronder wij dus), bacteriën en archaea (eencellige micro-organismen), waarmee we ons dna van het leven delen. En dit niet in een hiërarchie zoals multi-professional Ernst Haeckel deze in een prachtig schema construeerde, maar in een rhizoomvorm waarvan we accepteren dat veel nog niet bekend is en dat we deze vanuit onze menselijke optiek de wereld vormgeven, met foutieve en incomplete schema’s als gevolg. Een vormgever die in verbazingwekkende trouw aan zichzelf voortdurend transformaties ondergaat.
De formule van Descartes zou omgevormd kunnen worden naar: De mensheid ‘is’, dankzij haar transactionele positie tussen al het ándere. Het één oefent invloed uit op het ander en het andere op het één. Maar ook de interactie als geheel wijzigt, zoals filosoof John Dewey halverwege de twintigste eeuw verwoordde [7]
. Dit leidt tot een onherleidbare wirwar van symbooloverdracht [8]
, interpretatie en gedragsverandering. En dat geldt inderdaad niet enkel voor de mens, maar ook voor de worm, de appel en boom, de wortels van die boom en wie weet ook de aarde. We zijn meerstemmige en inter-organische wezens op een planeet in een of ander zonnestelsel, bij elkaar gehouden door een humaan narratief van uniciteit. Ik ben een uniek zelf, maar dat geldt ook voor elke meerkoet.
[1] Lucier, A. (1981). I am sitting in a room. Lovely Music, Ltd.[2] Harmen, G. (2018). Object oriented Ontology. A New Theory of Everything. London: Pelican.[3] Norren, D. van (in Oosterling, 2016). Ubuntu, De aarde en Wij.Op weg naar een duurzame ontwikkelingsvisie. Antwerpen: Garant. [4] Oosterling, H. (2000). Radicale middelmatigheid. Amsterdam: Boom.Zie ook: H. Oosterling. Waar geen wil is is een weg. Amsterdam: Boom. [5] Braidotti, R. (2004). Op doorreis. Nomadisch denken in de 21e eeuw. Amsterdam: Boom.[6] Zie bijvoorbeeld hoofdstuk 6 en 7 uit: Oosterling, H. (2016).Waar geen wil is, is een weg. Amsterdam: Boom. [7] Uit: Logister, L. (2005). John Dewey. Een inleiding tot zijn filosofie.Budel: Damon. [8] Geïnspireerd door andere Donna Haraway en Charles Sanders Peirce schijft antropoloog Eduardo Kohn dat alle levendige organismen betekenis geven via symbooloverdracht. En via tekenoverdracht zijn al deze organismen zelven die een complexe ecologie van zelven construeren.Zie: E. Kohn. (2013). How Forests Think. Toward an Anthropology beyond the Human. California: University of California Press. |